Bij de parkeerautomaat had ik een kaartje getrokken en op weg naar de auto, samen met Samuël, werden we door een vriendelijke dame op een scootmobiel aangesproken. Ze had geen geld en of ze wat van mij kon krijgen om een broodje te kunnen halen. Ik weet niet precies waarom, maar ik heb nee gezegd en dat gaat tegen alles in dat ik ben(geweest).
Misschien dat het woord broodje een beeld opriep van een rijkelijk belegd broodje gezond, haring of whatever, die ik op de markt niet voor mezelf, Monique of Samuël heb gekocht. Misschien was het omdat ze netjes en beleefd sprak en, tot zover ik me kan herinneren, er verzorgd uit zag. Misschien…., ik weet het niet…. Nadenkend over het voorval merk ik dat ik -anders dan verwacht- er geen slecht gevoel over heb. Mijn geweten spreekt me niet aan evenmin mijn prins-op-het-witte-paard-syndroom. En ik vraag me af; ben ik zover afgestompt?
Vroeger zag ik iemand in nood die hulp nodig had, (of het nu waar was of dat iemand dat beeld probeerde op te wekken.) nu zag ik dat niet en kreeg ik het gevoel voor de gek gehouden te worden. Iets dat vreemd genoeg, in de evangelische wereld gestalte kreeg. Het altijd, niet aflatende gezeur over geld waarbij niet geschuwd werd je gevoel flink te beïnvloeden, zodat de weke christenzieltjes diep in de buidel tastten. En weer vraag ik me af; ben ik zover afgestompt?
Ja ik ben bang om gebruikt te worden en dat is in het verleden ook gebeurd door mensen die ik vertrouwde (denk dat iedereen dat wel kent). Mensen die vrienden waren, maar hun “hogere” doelen belangrijker vonden dan een eerlijke vriendschap.